Nacht

De zware boomen ruischen in den wind
Dicht bij het huis. Ik denk in koortsig waken
Aan de verloren dromen van het kind
Dat ik geweest ben en dat nooit mocht raken

Aan 't speelgoed dat het mateloos bemind
Heeft en verlangd... O, koelte van het laken,
Waarin nooit iemand rust noch vrede vindt
Als het verlangen 't moede hoofd doet blaken

Van doove drift! Er is geen onderscheid
Tusschen den droom van 't kind en van den man,
Want hart en geest zijn één ellendigheid...

Hoor het geruisch, het zwaar geruisch der boomen!
Dit lied verandert niet: het blijft de wan
Van onzen hartstocht, ons onstuimig droomen.



Jan van Nijlen,
Verzamelde Gedichten 1904-1948, Stols, 's-Gravenhage 1948, p.95

Reacties

Populaire posts