KLEM 12

541 - "bouwwijk" -  Collage - A4




IK HOOPTE DAT U UIT DE TEKST KROOP DIE MIJN HAND OP U


losliet op een avond en de ochtend daarna
Beweeglijkheid redde verleden uit uw boedel en mijn tred

verwijderde zich van u in nachtelijke
omstandigheid. Ja, zo keerde ik tot u terug terwijl
bepakking
achter mij aanholde. Zo nodig sloeg mijn hand
u in de ochtend en de avond daarna. Ja, uw hoofd was
het incasso van mijn hand in huid gehandschoeid
Spierkracht trof uw hersens maar hun beraad bleef
verborgen en ik smachtte naar de volzin die mijn taal
leste. Ik was werkelijk bezwaard want
bepakking
zocht zich aan u op te dringen terwijl ik bescheiden bleef. Ik
wist dat mijn hand uw bel beroerde en mijn komst verklankte die
terugkomst was. Een suizen was dat van de
bouwwijk en een hijgen dat van
bepakking.
Ik schroefde mijn adem op tot korter stond dan de tijdfractie
maar uw
lichaam was de stoa van de slaap. In een gebouw doortrok uw
droomgezicht de zuil van uw onschuld. Ik verhief mij van het
bed zoals een lichaam zich in de tijd uitstrekt en zijn
molecuul maakt tot seconde. In uw hal schampte ik uw huiswand,
uw drempel gleed onder mij door en terzijde doolde uw
slaap. Ik bood u mijn diepste massa maar uw mond was niet
ontvankelijk en uw tijdelijkheid waaierde uit. Ik hechtte
aan uw keukenblok en dit
aan mij                                                                                                    blz.18
maar mijn gestalte was zonder u. Hoe kon u mijn oor
begrijpen dat aan u vastgeklonken zat terwijl ik u
raadpleegde. Ik zag wolven op mij toesnellen terwijl
ik hen afsloeg en mijn deur sloot. Ik meende dat iets uit mijn
mond kreet en zich tegoed deed terwijl dit mijn volzin was waarin het
naar mijn taal hongerde en zijn woud verliet. Ik voelde een ziekte
in mij opwellen die mijn vuist trof en waarin tijd een bagatel
was. Wat hunkerde ik naar mijn volzin opdat deze zich aan mij
voordeed. Er kwam een taalmassa die mij overweldigde maar
ik bonkte aan uw deur stomheid. Hoe kon ik weten dat u sliep terwijl ik
uw slaap zag. Er was een woord dat ik niet kende maar het was
onontkoombaar. Maar als ik uw landweg terugwierp naar zijn terechte plaats
en ik deed uw tred af met bewoording anders dan tot
uw weerga. Uit de hemel
plooit zich de god van uw extase en ik was
betoverd door uw aanblik. Mijn vagabondisme was als bevuilde ik uw
zielsvloer, en uit mijn open mond waaierde het
Er is niets dan afdichting in uw gestalte, er moet
een stuw zijn in uw
voorbijgaan, uw woord is de opeenvolging van onhoorbaarheid. Voor een laatste maal dat ik u terugroep en wek uit een staat die niet
waar was,
waarom zou ik u mijn woord gunnen




Kees Ouwens, Klem, Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam 1984, p.17-18

Reacties

Populaire posts